1. Een lidstaat kan om financiële bijstand van de Unie uit hoofde van het instrument (“financiële bijstand”) verzoeken als zijn werkelijke en mogelijk ook geplande overheidsuitgaven sinds 1 februari 2020 plots en sterk zijn gestegen als gevolg van nationale maatregelen die rechtstreeks verband houden met werktijdverkortingsregelingen en soortgelijke maatregelen om de sociaaleconomische gevolgen van de door COVID‐19‐uitbraak veroorzaakte buitengewone gebeurtenis het hoofd te bieden.
2. De begunstigde lidstaten gebruiken de financiële bijstand hoofdzakelijk ter ondersteuning van hun nationale werktijdverkortingsregelingen of soortgelijke maatregelen en, waar passend, ter ondersteuning van de maatregelen ter zake op gezondheidsgebied.